Sofie's Star Wars Site

     
 
       
 

Laeïda wordt gevonden (werktitel)

   
   

Door Sofie

aanvulling bij het verhaal van Laeïda Ylena 

p.s: deze versie is een kladversie! let niet op spellingsfouten of dialectzinnen

Deel 1 (51 BBY)

Hoofdstuk 1 (51 BBY)

Lirania 51 is een van de manen die zich in het gelijknamige stelsel bevinden. De maan werd ooit gekoloniseerd.

Een gouverneur heerste dan over de kleine maan die op de meeste plaatsen zeer vruchtbaar was. Hij nam enkele vrachtzwervers en vluchtelingen aan om samen met robots de velden te bewerken. Een van de volgende gouverneurs had een nieuwe winstbron ontdekt: de minder vruchtbare gebieden, een te vochtig gebied, konden wel gebruikt worden voor de loshplanten te kweken.

Loshstim was een minder gebruikte drug. De zaden van de loshplant waren nodig voor de bereiding van die drug. Het oogsten van deze was zeer gevaarlijk, want als de vrucht openspatte, verspreidde het een giftig zuur. Eén loshvrucht was niet fataal, maar de pijn was vreselijk. Het zuur van een vrucht vrat ook direct een kleine vierkante meter gewoon metaal weg. Het zuur werd omgeven door een halfdoorzichtig vlies. Het vlies was stevig genoeg dat men de vrucht kon vastnemen, maar als men ze liet vallen met een redelijke snelheid zouden ze al uiteen spatten. Elke loshplant was uniek, dus het was vrijwel onmogelijk voor die tijd om droids het werk te laten doen. Ook werd zo’n droid geregistreerd en was het moeilijk om deze dan direct illegaal werk te laten doen.

De mensen die op de velden werkten, werden langzamerhand vervangen door beter producerende droids. De mensen waren al generaties gewoon van er het zware werk te doen. Zij waren hun afkomst al vergeten, en ook hun moed te eisen voor doenbare arbeidsvoorwaarden, was verdwenen. Toen ze ontslagen werden, konden ze ook niets anders doen dan het voorstel van de gouverneur aannemen. Voortaan waren ze Loshkwekers. Generaties verder had de gemeenschap zijn eigen wetten gemaakt. Iedere familie had er bijvoorbeeld zijn eigen velden.

Per generatie werd de werkdruk verhoogd en uiteindelijk werd er helemaal geen rekening meer met hen gehouden. Een van de volgende gouverneurs had zichzelf het recht gegeven om families te kunnen onteigenen wanneer hij van hen niet genoeg Loshvruchten ontving.

Het was een gewone dag op de maan Lirania. Iedereen was er druk in de weer de Loshvruchten van de planten te plukken. Elke beschikbare werkkracht werd ingezet.

Ergens in deze waterige gebieden lag het stukje grond dat de familie Ylena zich door de jaren had toegeëigend. De Ylena familie woonde aan de rand van de Loshgebieden die grensde aan de grote muren, die het terrein van de gouverneur afbakende. Er bestond een zekere rivaliteit tussen de verschillende families. De gebieden waren daarom goed van elkaar gescheiden. Bewaking was er niet nodig. Enkele generaties terug had een van de Ylena’s moeizaam een verbond kunnen sluiten tussen zijn buren. Zij zouden elkaar steunen wanneer een andere familie een van de gebieden zou binnendringen. Maar dit verbond was teer, en een geschil zou al snel kunnen uitlopen in een kleine oorlog.

Het hoofd van de Ylena familie was gebroken. Enkele dagen terug was zijn vrouw gestorven bij de geboorte van hun enigste zoon. Hij had weliswaar al 5 andere kinderen, maar het waren allemaal meisjes. Goed genoeg om op het veld te werken, maar ze hadden een heuse bescherming nodig. Hij had niet veel op met zijn dochters. Hij was verbitterd door het harde werk en de harde regels op de planeet. Voor hem waren ze wat ze volgens de gouverneur ook waren: werkkrachten, alleen waren zij voor hem ook dat wat hem in leven hield. Zonder hen zou hij al lang zijn gebied verloren hebben, dat zijn familie ooit met zwoegen en zweten had verkregen. Maar daarom was hij niet vriendelijker tegen hen. Hij werd alleen maar zenuwachtiger als hij ze zag. Alleen als hij ze zag werken, zweeg hij. Anders begon hij hen op te jutten, en te dwingen zo vlug mogelijk te gaan werken. Zijn vrouw kon hem soms nog kalmeren, en haar dochters laten uitrusten. Maar nu die er niet meer was, was de vader in alle staten.

Hij ergerde zich er in dat de jongste nog niet kon werken. Hij had ze anders al lang op het veld gestuurd. Maar het kleine beetje gezond verstand dat nog in hem restte, vertelde hem dat zijn dochter direct zou omkomen. Ofwel door de moerassen, ofwel door het vreselijke zuur dat zich in de loshplanten bevond. Voor beesten vreesde hij niet, maar voor mannen van een andere familie wel.

Een van de wrede regels tussen de Loshkwekers is dat meisjes eigendom moeten zijn van een man. Als ze alleen gevonden worden door een man, dan mag hij het meisje meenemen en in zijn familie te werk stellen. Maar als er een andere man bij haar staat, dan is een blik al genoeg om de man duidelijk te maken dat hij weg moest gaan.

Hij had zo lang naar een zoon verlangd, dan wist hij dat hij meer werkkrachten kon verkrijgen. En wanneer die nog niet oud genoeg was om op jacht te gaan, dan kon hij zijn zussen ook beschermen. Zelfs al staat er een jongetje van 6 jaar op wacht, toch zullen de indringers de twee met rust laten. Het leven op Lirania was hard, maar regels zijn regels. Dan moest hij zijn dochters niet meer in gevaar brengen.

Hij had veel werk met de 5 meisjes, vooral omdat ze zo jong waren. De jongste was nog niet in staat het gevaarlijke werk te doen, maar de familie had een deadline om te halen. Dit jaar was die uitzonderlijk hoog. Daarom verspreidde hij elke werkkracht naar de vruchtbaarste velden, en hoopte dat er geen man op zijn terrein durfde te komen.

Hij droeg zijn oudste dochter met een grommetje op voor zijn zoon te zorgen. Hij besefte dat hij weer een werkkracht minder had. Hij stuurde zijn 3 andere dochters weg, en de kleinste werd aan de tweede oudste gegeven. Die zou haar maar in het oog moeten houden tijdens haar werk. Hijzelf begon ook te werken. Hij wist dat hij zijn best zou moeten doen om het gevraagde aantal vruchten te plukken.

Zo verstreken de dagen. Het aantal Loshvruchten steeg, maar volgens de vader niet snel genoeg. Hij zag in gedachten al hoe de helft van zijn terrein en geheel zijn faam zou verdwijnen. Het verbond tussen zijn buren zou verdwijnen, en zijn dochters zouden in gevaar zijn. Dat zou zijn ondergang betekenen.

In een uithoek van zijn gebied zat zijn tweede oudste dochter in haar zweet te werken. De manden achter haar moesten vol tegen die avond, en ze had er nog maar een gevuld. Ze zat achter, maar was nu al aan het eind van haar krachten. Sinds hun moeder gestorven was, was alles bergaf gegaan. Ze moest meer produceren en kreeg minder te eten. Haar grote zus maakte wel eten klaar, maar moest ook nog werk in de velden en in haar broer steken. Zo had ze te weinig tijd om voedsel te verzamelen.

De tweede oudste dochter was vermoeid. Ze veegde haar warrige blonde haar achter haar oren. Ze trok nog een vrucht van een plant. Niet op de voorzichtige manier, zoals haar geleerd was. Maar ze was te gedrogeerd door de warmte en het tekort aan voedsel, zodat ze meer risico’s nam. De methode was sneller, maar ook gevaarlijker.

Ze draaide haar om en slalomde met haar voeten in het water naar de grote mand. Haar kleine zus zat er een beetje rond te kijken. Op haar moest ze ook nog oppassen, maar gelukkig was ze zeer stil en deed ze niets verkeerd. Alsof haar zusje voelde dat er iets aan de hand was, en ze haar beter met rust kon laten. Ze was juist in staat te lopen, maar gek genoeg bleef ze rustig zitten. Ze wou haar grotere zus niet storen. De tweede oudste zus zag haar kleine zus graag. Ze was degene waar ze eigenlijk het best mee kon opschieten, in hoeverre dat mogelijk was met zo’n jong kind. Misschien was er een stukje moederlijke zorg op haar overgegaan, na de dood van haar moeder. Ze kreeg tranen in haar ogen. Ze keerde zich plots om en ging terug werken. De kleine zus mocht het niet merken. Hoewel die de laatste dagen wel al naar haar moeder had gevraagd, was ze wijselijk stil gebleven. Misschien voelde ze ook aan dat er iets mis was. Ze hoopte van niet. Er waren al genoeg mensen in haar familie met verdriet.

Ze plukte, en plukte, en plukte. Het was nu rond de middag, en de zon stond op haar hoogste punt. Ze kneep haar ogen tot spleetjes om de vruchten toch nog duidelijk te kunnen zien. Ze was half verblind door het felle licht, en zag niet dat er aan de hemel een scheepje naar beneden vloog.

Plots bewoog de hoge begroeiing voor haar. Ze verstijfde. Ze wist dat hier geen gevaarlijke beesten zaten. Wat daar zat was nog gevaarlijker. Ze draaide haar zo snel mogelijk om en rende weg naar de loopplanken die haar boven de velden zouden brengen. Maar ze was te laat. Net voor ze de loopplanken bereikte, greep de man haar vast. Ze wist niet vanwaar hij kwam. Misschien uit een van de families van haar buren, misschien van verder. Maar hij zag er helemaal niet vriendelijk uit. Ze spartelde tegen toen hij haar vast nam bij haar keel. De man was reusachtig en agressief, ze besefte dat ze waarschijnlijk niet eens zijn familie zou bereiken. Zou hij wel een familie hebben? Ze werd tegen de grond gedrukt, en was al blij dat ze niet op een van de Loshvruchten was beland. Maar dat zou de aanvaller waarschijnlijk niet eens hebben opgemerkt. Ze wou gewoon niet weten wat hij nu ging doen, en ze kneep haar ogen, waardoor ze toch al niet veel meer zag, dicht.

De kleine zus zat op de loopplank toen haar zus werd aangevallen. Vol afgrijzen keek het meisje naar de man. Haar lievelingszus werd van haar weggenomen. Eerst haar moeder, en nu zij! Hoewel ze nog geen jaar oud was, besefte ze maar al te goed dat haar moeder gestorven was. Haar zussen hadden haar iets anders wijsgemaakt, en aan haar vader durfde ze niets vragen. Maar ze had het gevoeld toen haar moeder het leven aan haar broer doorgaf.

Haar zus wou naar haar toe klimmen, maar werd door de kolos naar beneden in het moeras gedrukt. Op het stukje grond waar haar zus werd neergedrukt stond geen water en geen loshplant. Even geluk voor haar zus, maar ze zag dat de man haar helemaal geen geluk wou geven. Straks vermoordt hij haar nog.

Haar zus maakte een rochelgeluid, een laatste kreet om hulp. Neen. Neen! Ze mag niet dood, niet zij! Neeeeeen! Het kleine meisje wenste vurig dat die man zou verdwijnen.

De mand met loshvruchten tuimelde plots voorover, alsof ze door een onzichtbare hand werd geduwd. En ze belandde recht op de rug en het hoofd van de aanvaller. Het gewicht van de mand zorgde ervoor dat er extra druk op de vruchten kwam, en toen ze op het lichaam van de man neerkwamen, barstten ze allemaal open. De kleine zus was geschrokken. Had zij dat gedaan? Ze keek over de rand van de loopplank heen. Ze wenste zojuist de man dood, en nu zag ze zijn lichaam helemaal verteerd op de grond liggen. Het was een walgelijk zicht.. Het kleine meisje voelde plots hoe het weinige dat ze gegeten had naar boven kwam. Ze zette haar vlug recht en rende weg. Ze wou weg van dat walgelijke overblijfsel van een man, die zij misschien had vermoordt. Had zij die man vermoordt? Hoe? Ze wou niemand vermoorden! En haar zus? Had ze die ook vermoordt?

Ze was al ver weg gerend, in de struiken waar geen vruchtbaar gebied meer was. Ze durfde niet terug te keren. Ze was ervan overtuigd dat ze twee personen had vermoord. Ze was er van overtuigd dat haar familie haar nooit meer terug wou zien, na wat ze gedaan had. Ze had de regel van het recht van de man overtreden, de oogst om zeep geholpen, en twee mensen vermoordt. Ze liep nog verder weg, haar ogen stonden vol tranen.

Plots liep ze op tegen iets. Gelukkig was dat iets zacht genoeg om haar zonder brokken tot stilstand te laten komen. Ze viel neer op haar achterste en keek met rode, met tranen doorweekte ogen naar boven. Het voorwerp was blijkbaar een levend wezen. Ze wou terug opstaan om te vluchten, maar ze kreeg er de kans niet toe. Ze voelde ook niet meer de neiging om van het wezen weg te vluchten. Het wezen straalde een soort van vertrouwen uit, dat zich als een troostend deken om haar ziel wierp. Het wezen had haar bij haar hand vastgenomen, en hielp haar rechtop staan. Het wezen had lang zwart haar en enkele kleine hoorntjes op zijn hoofd. Hij zag er uit als een man. Het meisje vertrouwde hem even niet meer. Ze had genoeg mannen gezien in haar korte leventje, en die hadden haar nooit goed behandeld. Maar hij kalmeerde haar en droogde haar door de tranen natte gezicht af met zijn bruine mantel. “Rustig maar, ik wil je alleen maar helpen. Jij hebt vast en zeker iets erg meegemaakt.”

De man was op zijn knieën gaan zitten, en het meisje stortte zich in zijn armen. Ze dook met haar gezicht weg in zijn zandkleurige kleren. De man en het meisje zaten er een hele tijd zo, totdat het meisje plots met een schril stemmetje riep: “Ik heb hen vermoordt! Ik wou dat hij weg ging, en de mand viel om, dat had ik gewenst, en het gebeurde!”

Hoofdstuk 2 (51 BBY)

Jedi meester en Zabrak Eeth Koth had op zijn terugweg plots een rimpel in de Force ontdekt, toen hij voorbij Lirania 51 vloog. Een rimpel uit de toekomst, de nabije toekomst. Hij had gemerkt hoe de Force er ergens ging veranderen, zoals een klein lichtje zou kunnen veranderen in een supernova. Een klein lichtje dat nu, wanneer hij landde, net veranderd was in die supernova, en emotioneel helemaal in de knoop met zichzelf lag. Iemand die Force-gevoelig was, had voor de eerste keer, uit eigen wilskracht, in aanraking gekomen met de Force. Hij had het gevoeld. Deze persoon had hulp nodig. Het lichtje kwam zijn kant opgerend, en belandde uiteindelijk in zijn armen. Het was een klein meisje, dat hem vertelde dat ze mensen had vermoord. Ze vertelde hem hoe ze onbewust de Force had gebruikt. Ze was helemaal van streek, en vertelde hem dat ze meer dan ooit van Lirania weg wou. Hij probeerde haar te kalmeren. Het was een lastige klus, want haar geest was zo troebel als het moeras waar hij met zijn schip in beland was. Uiteindelijk was het hem gelukt. ”Je kan hier niet eeuwig blijven. Ik zal naar je ouders gaan. Hoe heet je?” zei hij. “Ik wil niet naar mijn vader, ze zullen mij haten! En ik heet Laeïda, meneer.” Antwoordde ze snel. “Wel, ik heet Eeth Koth. Wil je mij vertellen waarom je niet naar je ouders terug wilt?”. “Mijn vader. Mijn moeder is dood.” Zei ze terwijl ze haar weer in zijn mantel wegstak. De Jedi had er al spijt van dat hij er naar gevraagd had. Dit kind had heel wat meegemaakt in haar korte leventje. Maar Laeïda keek even erna weer naar hem, en ze vertelde hem de hele situatie.

Jedi master Eeth Koth had Laeïda mee in zijn schip genomen. Het meisje had zich in een van de passagiersstoelen genesteld en was in slaap gevallen. Hij was direct vertrokken nadat ze hem de hele situatie had uitgelegd. Hij had al snel begrepen hoe de mentaliteit op die planeet in elkaar zat. Hij was recht op haar vader afgestapt, die hem trouwens direct wegjoeg, en hem gezegd dat hij Laeïda meenam. Zijn antwoord was “Zo zijn de regels.” En hij draaide zich om om voort te werken. De Jedi was versteld van zijn reactie, maar toen hij in zijn geest keek zag hij dat de vader veel te verbitterd was van het verdriet. Het enige waar hij nog om gaf was zijn velden, zijn werkkrachten en zijn zoon. Laeïda kon hem toch nog niet helpen, en volgens de regels moest hij niet eens om toestemming komen vragen om haar mee te nemen. Eeth Koth wou nog langs de plaats van de moord langs gaan, maar hij voelde dat Laeïda alweer helemaal bang en verward was. Hij besloot dan maar direct te vertrekken. Of er nu doden waren of niet, het zou toch niets aan haar situatie veranderen. Ze moest dringend hulp van de Jedi krijgen. Als haar geest hersteld zou kunnen worden, zou ze een fijne Jedi kunnen worden. Eeth Koth kwam toe aan zijn schip, en toen hij binnenkwam zag hij Laeïda staan. Ze zei dat ze een nachtmerrie had. Eeth Koth liet het schip opstijgen, en zette zich naast haar tot ze in slaap viel.

Laeïda werd als leerling in de tempel opgenomen. Na vakkundig werk van enkele Jedi meesters, was ze helemaal hersteld. Er werd haar een clan toegewezen, en vanaf dan begon haar opleiding tot het ridderschap. Op haar dertiende kreeg ze, zoals het de gewoonte is, een meester toegewezen en verder opgeleid.

   
Site Map | Privacy Policy | Contact | 2004 Sofie